Locus iste

Opening Kwan Yin Zendo Nijmegen

Locus iste a Deo factus est,

Deze plaats is door God gemaakt,

a Deo factus est inaestimabile sacramentum,

door God is hij gemaakt tot een onschatbaar sacrament,

irreprehensibilis est.

hij is onberispelijk.

*

‘Er is, o monniken, een plaats, waar er is noch aarde, noch water, noch vuur, noch wind, noch de plaats van oneindige ruimte, noch de plaats van oneindig bewustzijn, noch de plaats van bewustzijn, noch de plaats van niet-bewustzijn, noch deze wereld, noch een andere wereld, noch de zon, noch de maan. Daar, monniken, is noch een komen, noch een gaan, noch verblijven, noch voorbijgaan, noch ontstaan. Het is zonder steun, zonder voortgaan, zonder basis is het. Dit juist is het einde van het lijden’.
‘Er is, o monniken, het niet-geborene, het niet-gewordene, het niet-gemaakte, het niet-samengestelde. Als, monniken, als er hier niet zou zijn dit niet-geborene, dit niet-gewordene, dit niet-gemaakte, dit niet-samengestelde dan zou er geen uitweg zijn voor het geboren worden, het worden, het gemaakte, het samengestelde. Maar omdat dit niet-geborene, het niet-gewordene, het niet-gemaakte, het niet-samengestelde er is, daardoor kan er ook een uitweg gevonden worden voor het geborene, het gewordene, het gemaakte, het samengestelde.’

*****

Mijn gelukwensen, Dick, Ellen, Misha, Lotte en alle leden van deze Sangha, die erin geslaagd zijn deze plaats te creëren. Een sacrale plaats, een heilige plaats, een heiligdom. Wie hier binnentreedt, verlaat al het wereldse, al het gewoel, de zorgen, de strijd om het bestaan, de kennis, het geluk en het vertier dat de wereld te bieden heeft. Naar de woorden van de Boeddha: ‘Er is, o monniken, een plaats, waar er is noch aarde, noch water, noch vuur, noch wind, noch de plaats van oneindige ruimte, noch de plaats van oneindig bewustzijn, noch de plaats van bewustzijn, noch de plaats van niet-bewustzijn, noch deze wereld, noch een andere wereld, noch de zon, noch de maan. Daar, monniken, is noch een komen, noch een gaan, noch verblijven, noch voorbijgaan, noch ontstaan.
Sacraal van het Latijnse sacer – afgesneden, afgezonderd. En wel van al het wereldse. Hier betreden we een ruimte waar de stilte heerst en we gaan deze stilte binnen om te luisteren naar de klank van het sacrale. En deze klank is heilig, helend. In deze ruimte ontmoeten we het heilige, een heilig niets, het mysterie van alle mysteries. Dit heilige trekt ons aan. Het fascineert ons, zuigt ons naar zich toe. Maar het is ook huiveringwekkend, groots, ontzagwekkend. In zijn grootsheid gaan wij ten onder en erkennen wij onze nietigheid. Bovendien, is dit mysterium energetisch, vol wil en kracht. Hier straalt een allesomvattende liefde. De innige eenheid en verbondenheid met allen en alles is hier reeds gegeven. Misschien is in het debat over het klimaatprobleem dit de belangrijkste bijdrage van de mystieke tradities – inclusief het Boeddhisme, dat zij ons leren de wereld te zien en te ervaren als sacraal.
De zendo is een plaats voor de beoefening van zazen. Telkens als we deze plaats betreden worden we ons bewust dat het sacrale in ons lichaam woont of beter, dat ons lichaam zelf een heiligdom is. Het stil, onbeweeglijk zittende lichaam is expressie van dit goddelijke mysterie. Zelfs in de wetenschappelijke, medische terminologie blijft het heilige doorklinken, wanneer het lichaam genoemd wordt een cranio-sacraal systeem dat zich bevindt tussen het cranium (de schedel) en het sacrum (heiligbeen). En daarom zitten we ook tijdens zazen vanuit de kracht die schuilt in de onderbuik, diep onder de navel, op de bodem van het bekken.
Zazen is, naar een taoïstische uitdrukking zich voegen in het landschap, niet alleen van het vredige, rustgevende, in bloei staande en zonovergoten land, maar ook het door storm en wind, regen en koude geteisterde gebied. Onze grenzeloze geest is dit landschap met zijn uitersten van lieflijkheid en verwoestende krachten, van wilde bergen en dorre woestijnen, van klaterende beekjes en woeste golven. In zazen waait dit alles door ons heen. En we beschouwen dit en we verdragen dit. En wie zazen ook maar kort beoefend heeft, weet: zazen doet pijn. Wat zazen mij vooral geleerd heeft, is pijn te kunnen verdragen. ‘Het verdragen van het onverdraagbare’, leerde Karlfried Dürckheim mij ooit.
In deze heilige ruimte is geen plaats voor een bepaalde religie. Want het sacrale kent geen grenzen en geen verschillen. Hier is geen enkel idee van religie te vinden. Hooguit bevinden zich hier overeenkomstig de traditie enkele symbolen. In de zentraditie staat meestal op een altaar een beeld van Manjusri, degene die met zijn zwaard al onze ideeën afsnijdt. Ook de mooiste, meest dierbare en Boeddhistische ideeën worden geacht bij het binnentreden achter gelaten te worden. In deze zendo staat Kwan Yin met de vele ogen en de vele handen. Haar naam betekent: zij, die de klank van de wereld ziet. Wat is die klank? Die klank is de schreeuw van pijn.
 Kwan Yin vertegenwoordigt geen idee, geen denkbeeld. Een denkbeeld is star, onbeweeglijk, gelijk een steen. Maar Kwan Yin is een symbool en een symbool verwijst. Zijn betekenis is vloeiend en bovenal emotioneel. Een symbool snijdt door het intellect. Kwan Yin staat voor oneindige, onbegrijpelijke compassie, een groot gevoel van liefde, die geen uitzondering kent. Er wordt echter verteld dat Kwan Yin altijd huilt. Zij heeft een belofte gedaan waarvan zij weet, dat zij daaraan onmogelijk kan voldoen. Toch houdt zij zich aan haar belofte. Vandaar haar tranen.
Wie eenmaal in de zendo zit, wordt geacht deze niet te verlaten. Ziehier onze onmogelijke opgave, want onze verplichtingen roepen ons en we willen op een gegeven moment iets anders dan alleen maar zitten. Een mooie koan: hoe verlaat ik de zendo zonder de zendo te verlaten. Ik word geacht de zendo met mij mee te nemen. Daarom buig ik bij het verlaten van de zendo niet. En dan?
Hoe lang het duurt weet ik niet. Wat ik wel weet, minstens voor enige tijd, dat zodra ik over de drempel stap, mijn voeten zich zetten op de sacrale ruimte van de bewoonde wereld. In de zendo leer ik dat alles heilig is. Er is geen binnen en geen buiten. Zoals een Soto gezegde luidt: ‘Hier is nergens een plek om op te spugen.’ Heiligheid is alom aanwezig.
De gehele wereld mag dan heilig zijn, dat wil niet zeggen dat iedereen haar als heilig ervaart, noch dat zij gebruikt wordt als gewijde aarde. En als ik, naar buiten getreden, een paar minuten de wereld als nieuw ervaar en de zon zie en de maan en sterren, of de glanzende schoonheid van een regendruppel, dan ik zie tegelijkertijd die oceaan van lijden - of zoals de Boeddha het beeldend verwoordde ‘ik zie de mensen spartelen als vissen in te weinig water’ – en dan hoop ik dat evenals bij Kwan Yin, de tranen die in mij opwellen, vallen op die kosmische, gloeiende plaat en enige verkoeling brengen. Want het zien van het lijden en het verdriet over mijn onmacht, wekt, leert mij compassie. Zo werkt de geest.

Wanneer het tijd is om weer naar de zendo te gaan, maak ik bij binnenkomst een buiging: want ik ben iets vergeten en de zendo herinnert mij er direct aan. Eenmaal gezeten op het kussen begint opnieuw het grote werk: mij te laten doordrenken van de grenzeloze overvloed van dit sacrale, gewijde bestaan.
Ik wens jullie allen met deze zendo een mooie toekomst.