Deze plek het Lotusparadijs

Het schijnt dat de laatste woorden van de Boeddha voor hij het Nirvana binnenging waren: ‘Monniken, alle dingen die de mens bewegen zijn aan vergankelijkheid onderhevig, streeft daarom niet aflatend.’

Toen ik 22 jaar oud was kreeg ik geelzucht. Ik lag wekenlang doodziek in bed, moest verzorgd worden en een streng dieet houden. Boven waar ik lag hoorde ik de dagelijkse geluiden van het gezin en ik herinner me geuren van koffie en geroosterd brood die me deden verlangen naar weer beter zijn.

In die periode kreeg ik op een nacht een droom. Ik droomde dat ik dood was en van bovenaf naar de wereld keek, naar de mensen die zich als vanzelfsprekend bewogen door relaties, werk, plezier, venijn, verdriet en vreugde. Ik keek naar het gedoe en voelde een onverdraaglijk heimwee, een diep verlangen er weer aan deel te nemen. Met name de sensaties van bewegen, het eindeloze scala aan geuren, klanken, smaken, aanrakingen, de menselijke relaties, schrijven, creëren..

Jaren later zag ik de film ‘Himmel uber Berlin’ van Wim Wenders. (De Engelse titel is: ’Wings of Desire’) die me aan mijn droom herinnerde. De engelen in deze film bevinden zich tussen de gewone mensen en zien er uit als gewone mensen maar worden niet door hen gezien (alleen kinderen merken hen op). Wij als kijker kunnen de engelen herkennen aan hun overjassen en paardenstaartjes en hoe zij de wereld zien in een soort sepia zwart wit. De engelen kunnen gedachten horen. Zij helpen mensen die verdrietig, zorgelijk, wanhopig, eenzaam zijn door achter hen te gaan staan en een hand op hun schouder te leggen en zo een tijdje met hen te verwijlen zodat ze rustig worden en zich getroost voelen. Het zijn Bodhissatva’s die de roepstem van de wereld horen en daar aan beantwoorden maar er niet zelf aan deelnemen. Deze engelen zijn onsterfelijk. Ze waren er al nog voor de wereld bestond.

Wat er dan gebeurt is dat een van die engelen er naar verlangt om een gewoon sterfelijk mens op aarde te worden, met alle beperkingen maar ook het hele drama aan gevoelens, zintuiglijke waarnemingen, menselijke liefde en gehechtheid! 

Na enig wikken en wegen en overleg met andere engelen neemt hij die sprong. Hij loopt daarbij een schaafwond aan zijn knie op en voelt voor het eerst pijn, voelt het bloeden en ziet het rood van het bloed. Even later zien we hem staan in de winterse vrieskou bij een koffiestalletje ergens in Berlijn, ruikend en proevend een kop dampende koffie drinkend en dat alles in kleur!

Er is een hartstochtelijk en diep-menselijk gedicht van Dylan Thomas, dat gaat over de gehechtheid aan het leven. Hij schreef het voor zijn vader die ging sterven:

Het heet: Do not go gentle into that good night.

Do not go gentle into that good night,
Old age should burn and rave at close of day;
Rage, rage against the dying of the light.

Though wise men at their end know dark is right,
Because their words had forked no lightning they
Do not go gentle into that good night.

Good men, the last wave by, crying how bright
their frail deeds might have danced in a green bay,
Rage, rage against the dying of the light.

Wild men who caught and sang the sun in flight,
and learn too late, they grieved it on its way,
Do not go gentle into that good night.

Grave men, near death, who see with blinding sight
Blind eyes could blaze like meteors and be gay
Rage, rage against the dying of the light.

And you, my father, there on the sad height,
Curse, bless me now with your fierce tears, I pray.
Do not go gentle into that good night.
Rage, rage against the dying of the light.

Zonder dit te hoeven vertalen zegt de urgentie die hieruit spreekt, de herhaling van die steeds terugkerende regels genoeg.

Wat bij me opkwam n.a.v de regels die ik moeilijker begrijp (maar intuitief dus, en persoonlijk):

Hij noemt de wijze mens, die weet dat het donker onontkoombaar is, maar zich afvraagt of zijn wijsheid, kennis wel genoeg impact hebben gehad.
Hij noemt de goede mens, die ‘als de laatste golf zich terugtrekt’ betreurt dat ie niet genoeg losbollig gedarteld, gespeeld en geravot heeft’ in het groene water  van de baai’, in vrijheid dus.
Hij noemt de wílde mens die wél flamboyant heeft geleefd en tot het gaatje ging, maar er te laat achterkomt dat vergankelijkheid bestaat en onvoorbereid is.
Hij noemt de mens met diep inzicht, die inziet dat geen enkele handicap (blind eyes), hem had kunnen tegenhouden om vreugdevol te zijn
En ten slotte’ U mijn vader die de wereld al van een eenzame afstand bekijkt, vervloek, zegen me met je woeste tranen, ik bid je..’

etcetera.

In de Diamantsutra zegt de Boeddha tot Subuthi: ’Als ik mijn onderricht zou willen samenvatten in een gatha van 4 regels, dan zou die luiden:

‘Denk aldus over deze voorbijgaande wereld:
Als een ster die verdwijnt in de dageraad
Een luchtbel in de stroom
Een bliksemschicht in een zomers onweer
Het flakkeren van een kaars
Een fantoom
Een droom..’

Deze luchtbel is de woonplaats van de Bodhissatva. Zij ‘streeft niet aflatend’, drinkt koffie bij de buren, timmert een kippenhok, gaat naar de Hema en als het zo uitkomt doet hij za-zen. Soms krijgt zij stil en onhoorbaar een hand op haar schouder, soms legt hij stil en onmerkbaar een hand op een schouder..

Dat is de droom van de Bodhissatva, hier in het Lotusparadijs.

Lolit Abhaya