De sutra van de zeven zusjes
Zen-Virus 9
Zeven vrouwen uit India, geboren in een aristocratische familie, leefden een zeer luxeleven en deden niet veel anders dan zichzelf te vermaken.
Op een dag was er een lentefeest waar wel duizend mensen verwacht werden. Maar één van hen zei: ‘Laten we vandaag niet naar het feest maar naar het kerkhof gaan. Ik heb het gevoel dat daar iets bijzonders gaat gebeuren’.
Zij gingen naar het kerkhof en zagen daar een lijk. De vrouw vroeg aan de andere zes zusters: ‘Hier is een lijk, waarheen is die mens gegaan?’
Allen bereikten op dat moment verlichting.
Indra keek toe vanuit de hemel en was zeer tevreden. Om hen geluk te wensen liet hij een regen van geurige lotusbloemen op hen neerdalen. Hij kwam vanuit de hemel naar hen toe en zei: ‘Jullie zijn geweldig! Ik zou jullie graag willen belonen. Wat zouden jullie wensen?’
Deze vrouwen waren afkomstig uit rijke families van zeer hoge klasse. Dus zeiden zij tot Indra: ‘Wij hebben alles. Wat ons leven betreft zijn we goed voorzien. We hebben genoeg mooie kleren, voldoende voedsel en goede medicijnen. We hebben juwelen van goud en zilver, lapis lazuli, kristal, agaat, robijn en kornalijn. We hebben eigenlijk niets nodig. Maar als je ons werkelijk iets wil geven, zouden we graag drie dingen vragen – als je natuurlijk in staat bent om ons dit te geven.’
Indra zei: ‘Natuurlijk, zeg het.’
Dan zeiden ze: ‘Allereerst, geef ons een boom zonder wortels. Ten tweede, geef ons een stuk land waar geen yin en yang is, geen dag en geen nacht; geen vrouw en geen man; een land zonder tegenstellingen. Dat land zouden we graag willen hebben. En ten derde zouden we graag een vallei zonder echo willen. Dit is wat wij wensen.’
Indra zei: ‘Ik kan alles geven wat je maar wilt. Maar deze drie dingen heb ik niet in mijn bezit. Ik kan je dit niet geven. Laten we naar de Boeddha gaan om dit met hem te bespreken.
De Boeddha zei: ‘Indra, alle grote arhats begrijpen niet waar je het over hebt. Alleen grote bodhisattvas begrijpen dit.’
De zeven zusjes waren genoemd naar illustere bikkhunis en lekenvrouwen ten tijde van de Boeddha. Zo heette de oudste Maya, naar de moeder van Siddartha, die het kind zo wonderbaarlijk ter wereld bracht. Een ander heette Prajapati, de stiefmoeder, die de Boeddha door haar krachtig optreden dwong tot het stichten van een sangha voor vrouwen. Weer een ander was vernoemd naar Kisogatami, die door de dood van haar kind tot het inzicht gekomen was dat niemand de dood kan ontlopen. De vierde heette Sumana, naar de vrouw die op hoge leeftijd bij het horen van een preek van de Boeddha onmiddellijk volledige verlichting bereikte. De vijfde droeg de naam van Ambapali, de prostituee, beroemd om haar schoonheid en fijne kunsten, die de Boeddha een land schonk waar hij de laatste maanden van zijn leven kon rusten. De zesde droeg de naam Abhaya, wat betekent ‘zonder vrees’, want zij bereikte haar verlichting door onbevreesd te mediteren bij de resten van een lijk. De zevende heette Khema; zij leidde de eerste vrouwengemeenschap en onderrichtte onder andere Koning Pasenadi.
Die dag was er een groot lentefeest en de zusjes maakten zich op naar het feestterrein te gaan. Gekleed op hun mooist en klaar om te vertrekken, riep één van hen - ik vermoed dat het Abhaya was -: ‘Laten we naar het kerkhof gaan, want daar gaat vast iets bijzonders gebeuren.’ Iedereen vond dit een goed voorstel en zij begaven zich op weg naar het kerkhof. Wat voor bijzonders kon er gebeuren op het kerkhof?
Een kerkhof was in die tijd een terrein waar de lijkverbrandingen plaatsvonden. Het veld lag overdekt met as, beenderen, botten en menselijke resten van verbrande lijken. De Boeddha raadde zijn bikkhus en bikkhunis vaak aan te mediteren in aanwezigheid van een lijk. Hij kon er zeer beeldend over preken: ‘En verder, monniken, beschouwt hij dit lichaam als hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is weggeworpen en door kraaien, raven, gieren, honden, jakhalzen, of door verschillende andere soorten dieren wordt aangevreten; zoals hij zou kijken naar een skelet met nog vlees en bloed eraan, nog samengehouden door pezen; zoals hij zou kijken naar een skelet zonder vlees, maar nog bevlekt met bloed en nog door pezen bijeengehouden; zoals hij zou kijken naar een skelet waarvan vlees en bloed verdwenen zijn, maar dat nog door pezen bijeengehouden wordt; zoals hij zou kijken naar beenderen zonder samenhang, die her en der verspreid liggen, hier een botje van een hand, daar een botje van een voet, hier een bot van een onderbeen, daar een dijbeen, hier een bekken, daar een ruggenwervel of de schedel; zoals hij zou kijken naar witte beenderen, die ongeveer de kleur hebben van schelpen; zoals hij zou kijken naar beenderen die op een hoop liggen, meer dan een jaar oud; zoals hij zou kijken naar rottende beenderen, tot stof verkruimelde beenderen, en hij bedenkt: ‘Dit lichaam van mij wacht hetzelfde lot, het zal net zo worden, het kan dat lot niet ontlopen.’
Al vanaf mijn kinderjaren ben ik vertrouwd geraakt met het kerkhof. Mijn moeder overleed toen ik één jaar oud was. Tot mijn zesde werd ik liefdevol opgevoed door haar zuster en zwager, die al de zestig gepasseerd waren. Ik zei Opa en Oma tegen hen. Mijn Oma ging regelmatig naar het graf van mijn moeder. Ik ging met haar mee. Daar zag ik hoe zij de plantjes verzorgde, verse bloemen neerzette, de steen schoon maakte en dan enige tijd stil en hoofdschuddend naar de zerk keek. Ten slotte wees zij naar het rozenboompje achter de steen dat elk jaar groeide en trouw bloeide. Het graf is al jaren geleden geruimd. Een foto is bewaard gebleven.
Tijdens de sesshin in Vught loop ik elke dag even over het kerkhof van de Fraters. Ik lees de namen en de jaartallen:
Fr. Alfridus van Santvoort geboren 21-01-1921 overleden 11-07-1997;
Fr. Bernardi Schlappi geboren 09-10-1910 overleden 30-09-1997;
Fr. Athanasius van Casteren geboren 19-10-1842 overleden 01-12-1924;
Fr. Stanislaus Klijsen geboren 25-08-1901 overleden 16-04-1995;
Fr. Raymundus Tabak geboren 26-10-1842 overleden 07-05-1928.
De geschiedenis tot de essentie teruggebracht: een naam, een datum voor een geboorte en een datum voor een dood.
De zeven zusjes naderden vrolijk en dansend het kerkhof. Daar aangekomen wees één van hen naar een lijk: ‘Hier is een lijk, waarheen is die mens gegaan?’ En dan vertelt het verhaal zonder nadere verklaring: ‘Allen werden op dat moment verlicht.’ Ziehier de verwachte grote gebeurtenis: het kerkhof brengt verlichting. Die vraag kennen we ook uit de koanstudie. Verwacht wordt het inzicht te tonen, tot uitdrukking te brengen, eveneens zonder nadere verklaring. Maar misschien was het voor deze zusjes helemaal niet nodig naar een antwoord te zoeken. Het antwoord diende zich direct aan doordat de vraag wegviel.
Han Fortmann, hoogleraar cultuur- en godsdienstpsychologie aan de Nijmeegse universiteit, schreef in zijn laatste boek Oosterse Renaissance in het laatste hoofdstuk, vlak voor zijn dood: ‘Er moet een fundamentele overeenkomst zijn tussen de Verlichting waarvan hindoes en boeddhisten spreken en het Eeuwige Licht der christenen. Beide sterven in het Licht… Maar wie eenmaal God heeft ontmoet, vindt de vraag naar 'hiernamaals' niet interessant meer. Wie geleerd heeft in het Hoge Licht te leven is niet meer gekweld door het probleem of het Licht er morgen ook nog zal zijn. In het hoofd van een kind, dat leeft onder de goede zorgen van zijn moeder, komt het niet op om te vragen of zijn moeder ook morgen nog wel voor hem zal zorgen. Er zijn vragen die niet gesteld mogen worden, omdat ze dwaas zijn, of juister; die niet meer gesteld behoeven te worden, omdat er geen behoefte aan is. De behoefte om sceptische vragen over het hiernamaals te stellen lijkt te zullen verdwijnen naarmate het goddelijke Licht weer een realiteit wordt in het alledag-leven - zoals het natuurlijk door alle religies is bedoeld.’
De ervaring op het kerkhof doet de vraag naar wat er na de dood komt verstommen. Ook al bevangen van grote angst, angst voor onherstelbaar verlies, angst voor onverdraaglijke onwetendheid, angst voor onmetelijke leegte, wie tussen de grafzerken rondloopt en overspoeld wordt door het onvatbare wat hier ligt - kan toch geraakt worden door de sprekende stilte van de graven. Daar zijn geen vragen. Er wordt ook geen antwoord gegeven. Misschien zijn er tranen, misschien een schaterlach, misschien een glimlach.
De zusjes bereiken grote verlichting. Indra, de baas van het godenpantheon, ziet dit alles met grote blijdschap aan. Hij woont hoog in de hemel op de berg Mandara, waar in de stad Amaravati zijn zeer luxueus paleis staat. Om hen geluk te wensen daalt hij af naar de aarde. Volgens de laatste berekeningen legt hij de afstand van 40.000 lichtjaren af in 30 seconden. Hij feliciteert de zusjes en wil hen belonen. Gul als hij is, zegt hij: ‘Zeg me wat je graag wilt hebben en ik zal je het geven.’
Maar de zusjes zeggen: ‘Goede Man, we zijn uit welvarende families, we hebben alles in ruim voldoende mate; voedsel, kleding, mooie huizen. Maar we willen je wel iets anders vragen.’ ‘Zeg het maar’, antwoordt de god van bliksem en donder.
‘Allereerst, geef ons een boom zonder wortels. Ten tweede, geef ons een stuk land waar geen yin en yang is, geen dag en geen nacht; geen vrouw en geen man; een land zonder tegenstellingen. Dat land zouden we graag willen hebben. En ten derde zouden we graag een vallei zonder echo willen. Dit is wat wij wensen.’
En Indra, ook nog eens de god van oorlog en ordehandhaving, moet bekennen: ‘Ik kan jullie alles geven, maar niet dit.’
De zusjes hebben geen materiële geschenken nodig, maar vragen een spirituele gift in drie vormen. Zij vragen om een spiritueel hart, dat echter niemand geven kan. Het spirituele hart klopt reeds, maar alleen in stilte en door een goed luisterend oor kan het kloppende leven gehoord en gevoeld worden. Het spirituele hart is als een boom zonder wortels, want het kan gaan en staan waar nodig. Het heeft geen vaste verblijfplaats. Het is als een land zonder tegenstellingen, zonder discriminatie, zoals het kerkhof geen onderscheid maakt tussen wit of zwart, man of vrouw, zelfs niet tussen wereld en bovenwereld. En de zusjes vragen ook nog om een echoloze vallei, een ruimte zonder nagalm, waarin de woorden klinken zonder bijbedoelingen, zonder nadere uitleg, maar rechtstreeks gaan naar het hart. Of zie hoe Dogen Zenji, die dit verhaal van de zeven zussen in een dharmales bespreekt, de vraag naar een dal zonder echo beantwoordt. Dogen: ‘Wat ik zou doen, is dit: ik roep tot de zeven wijze vrouwen: ‘Zusters!’ en als zij antwoorden, dan zal ik meteen zeggen: ‘Ik heb jullie zojuist een echoloze vallei gegeven.’ En als zij niet antwoorden, dan zou ik zeggen: ‘Inderdaad dit is een vallei zonder echo.’
Omdat Indra met zijn mond vol tanden staat, stelt hij maar voor naar de Boeddha te gaan, altijd wel goed voor een paar wijze woorden.
En de Boeddha zegt: ‘Indra, alle grote arhats begrijpen niet waar je het over hebt. Alleen grote bodhisattvas begrijpen dit.’ Hier klinkt een kritiek op het oude arhatsideaal. De arhat is zich veel te veel bewust van zijn inzicht, toont met te veel trots zijn onthechte levenswijze en voelt zich al te zeer verheven boven de gewone mensen. Alleen grote bodisattvas begrijpen de wensen van de zeven zusjes. Want de bodhisattva gaat wel de Boeddhaweg, maar verliest elk idee van het gaan van de Weg. Hij weet dat hij of zij een Boeddha is, maar gaat daaraan voorbij. En vooral, een bodhisattva weet te antwoorden op vragen waarop geen antwoorden zijn.