De dood heeft geen titel
Zen-Virus 11
Een zenmeester zei: ‘Als je niet vaak aan de dood denkt, zal je het op de zenweg niet ver brengen.’
Zen is een inwijdingsweg. Zazen is een initiatie waarbij ik mijzelf tekens opnieuw inwijd in de grote zaak van geboorte en dood. Er zijn ceremonies, markeringen op de weg, die deze voortdurende initiatie vormgeven, zoals Jukai, Tokudo, Shiho. Zij zijn rituelen, expressies in woord en gebaar, een wijze van dramatisering van verlangens en wensen die ons op het geestelijk pad voortdrijven, soms aanjagen. Toen ik deze ceremonies onderging wist ik nauwelijks wat ik deed. Maar in de tijd ontvouwt zich langzaam steeds meer hun betekenis. En elke dag ontdek ik hun onuitputtelijke rijkdom.
Unsui
Tokudo, de ceremonie van de thuisloosheid, wordt ook wel de monnikswijding genoemd. Een slechte benaming omdat ‘monnik’ hier in het Westen een geheel andere betekenis en associaties oproept, dan wat ermee in de zentraditie wordt bedoeld. Monnik in christelijke zin betekent dat iemand de gelofte heeft afgelegd van gehoorzaamheid aan de abt, celibatair leven en van stabilitas loci, een leven lang wonen op dezelfde plaats. De Japanse zenmonniken mogen trouwen en van tempel veranderen. Ze zijn meer priesters, tempelbedienaren, die voor hun gelovigen de ceremonies verrichten van geboorte, huwelijk en dood en verder belast zijn met het onderhouden van de tempelgronden. Een dergelijke pastor wordt Osho genoemd. Slechts enkelen blijven gebonden aan één tempel, die vaak dient als opleidingsinstituut voor de clerus. Sommigen leven wel celibatair.
In plaats van ‘monnik’ zouden we beter kunnen spreken van Unsui, een gebruikelijke aanduiding in Japan voor wie Tokudo heeft ontvangen. Het betekent ‘wolk en water’, een poëtische uitdrukking, die de intentie van een vrij en onthecht leven verwoordt. Te kunnen zijn als wolken en water, vrij om de vormen aan te nemen waarom de situatie vraagt. Er zijn schapenwolken, sluierwolken, stapelwolken en donderwolken. Er zijn breed stromende rivieren, spiegelgladde meren, wilde zeeën, kabbelende beekjes en bruisende golven. Niet vastzitten aan één gedaante, maar soepel kunnen veranderen naar de omstandigheden.
We zouden het woord Unsui net zolang moeten gebruiken tot het ingeburgerd is, zoals gebeurd is met de woorden Dharma, bodhisattva, sunyata, satori of kensho. Vijftig jaar geleden had hier in Nederland bijna niemand van deze begrippen ooit gehoord. Onvertaald zijn ze gaan behoren tot de schatkamer van de Nederlandse taal.
Tokudo is de ceremonie van bezitsloosheid. Niet dat men geen bezittingen zou mogen hebben, al leren de Unsui’s in hun trainingstijd met heel weinig genoegen te nemen. Het betreft het erkennen en doen smelten van het bezitsgevoel, vooral met betrekking tot het in eigendom hebben van het leven: mijn lichaam, mijn gezondheid.
Hoe vaag en ongrijpbaar het woord ‘leven’ ook is, het is in ieder geval van mij. Ik heb zelfs het volste recht het te verdedigen. Toch is het niet van mij. Ook al weet ik dat mijn leven deze unieke, met niemand en niets te vergelijken vorm of manifestatie is en zelfs dat ik alleen er verantwoordelijk voor ben, toch is het niet mijn bezit. Zolang het leven duurt, is het een geschenk. Ik heb het slechts in bruikleen.
Er is echter weinig wat zo krachtig voelt als mijn eigendom als dit leven, dat zich persoonlijk, individueel toont in dit lichaam met zijn unieke, mentale en geestelijke vermogens. Het kleine woordje ‘ik’ is niet alleen een machtig poneren van een onvervangbare persoonlijkheid, het maakt deel uit van een betonnen bouwwerk, het ik-mij-mijn complex. En zelfs als niemand van plan is deze burcht aan te vallen, is er altijd binnenshuis een wakend oog, alert om potentiële binnendringers weg te jagen.
Maar wie intuïtief weet, dat deze bezitsobsessie benauwende grenzen stelt en een hindernis is voor een grootser, rijker, minder angstig, spiritueel leven, weet ook dat hij of zij een drempel moet overschrijden om die andere kant te bereiken. Dat voelt als doodgaan. Het bezitsgevoel valt zo goed als samen met het gevoel te leven.
De grote dood
Tokudo is een ceremonie van sterven, de grote dood. De kleine, fysieke dood is simpel. Het gebeurt, of je er mee instemt of niet. De grote dood is een vrijwillige, spirituele keuze. Ik vermoed echter dat weinigen met gemak over de drempel heen stappen. Er wordt iets zeer dierbaars opgegeven en men weet niet wat ervoor in de plaats komt. Genpo Roshi zei vaak: ‘De datum van Jukai en zelfs van Shiho ben ik vergeten, maar de dag van Tokudo staat me altijd helder voor de geest.’ Voor mij was de dag van Tokudo vol huiver en vrees.
In Japan wordt de toekomstige Unsui uitgeschreven uit het familieregister en dus onterfd. Zijn ouders begeleiden hun zoon – zelden is het een dochter – naar de poort van de tempel. Daar nemen zij afscheid. Voortaan valt hij onder de zorg van de Roshi. In een aparte kamer moet hij zich drie dagen in eenzaamheid voorbereiden op de ceremonie. Daarna wordt het hoofdhaar geschoren en krijgt hij de bijbehorende kleding.
Alles staat in het teken van sterven. De witte onderkimono, die de Unsui voortaan draagt, is een doodskleed. Wit is de kleur van de dood. Daarboven de zwarte koromo. Zwart staat voor alle kleuren. Daar weer overheen de kesa, het kleed van de Dharma, altijd onhandig en onpraktisch. Want de Dharma past niemand. Het is zelfs onduidelijk of de kesa, de Dharma, te groot of te klein is. Traditioneel krijgt de Unsui een buideltje met geld mee, bestemd voor zijn begrafenis, als hij waar dan ook onverwacht komt te overlijden. Tijdens de ceremonie wordt tot de nieuwe Unsui gezegd: ‘Ronddolend en zwervend door de drie werelden is het zeer moeilijk gehechtheden en bindingen af te snijden; nu treden we binnen in de wereld van geen geboorte en geen dood. Dit is een uitdrukking van dankbaarheid.’
Maar hij wordt ook toegesproken met de woorden: ‘Aangezien zelfs de hemel je niet kan bedekken noch de aarde in staat is je te ondersteunen, hoe zou men jou kunnen onderschatten? Er is niets om je hoofd te bedekken; je pijen zijn de belichaming van verlichting. Wie ook maar met jou in contact komt, ontvangt grote weldaad. Je woning is aan gene zijde van de drie werelden en zijn deugd doordringt de tien richtingen. Je wandelt tussen de goden en voorouders als hun gelijken.’ De ceremonie opent een perspectief: het ontvangen van tokudo en het ritueel en symbolisch ondergaan van de grote dood is een uitdrukking van verlichting.
Agehananda Bharati
In de hindoe-traditie staat de wijding tot sannyasin ook in het teken van de dood. Agehananda Bharati (1923-1991) heeft dit indrukwekkend beschreven. Hij was een mysticus en een voortreffelijke wetenschapper in antropologie, linguïstiek en comparatieve religie. Oorspronkelijk heette hij Leopold Fischer, geboren in Wenen. Als tienjarig jongetje bezocht hij reeds de Indian Club en leerde al gauw vier dialecten van het Hindi. Aan de Weense Universiteit studeerde hij klassiek Sanskriet en Indologie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij een groep Indiërs die mee vochten met het Duitse leger. India steunde de buitenlandse politiek van het Duitse Rijk, omdat Duitsland tegen Engeland was. Hij bekeerde zich tot het hindoeïsme Na de oorlog slaagde hij erin met de Indische militairen India binnen te komen. Hij had een licht bruine huid en sprak de taal zo perfect dat ze hem gemakkelijk voor een Indiër hielden. In India werd hij lid van de Dasanami Sannyasi Orde. Als bedelende sannyasin zwierf hij door heel India, zowel door steden als door het platteland en leerde volk, religie en cultuur kennen als geen andere antropoloog. Hij werd hoogleraar Sanskriet aan de universiteit van Varanasi. Daarna doceerde hij aan verschillende universiteiten in Thailand, Japan en Amerika, als laatste in Syracuse. Hij publiceerde ongelofelijk veel artikelen en boeken waaronder zijn belangrijkste The Tantric Tradition.
Hij schreef ook een autobiografie: The Ochre Robe. Daarin vertelt hij over zijn initiatie. Ik geef de gehele beschrijving, want het bevat voor mij tot op de dag van vandaag groot onderricht:
[Bij zijn inwijding tot sannyasa zei zijn leraar Swami Visvananda]: ‘Na middernacht zal ik je als een volwaardige sannyasi beschouwen; anderen met dezelfde gerichtheid zullen dat ook doen. Maar er zullen ook velen zijn die jouw sannyasa niet serieus nemen. Er zullen de orthodoxen zijn die van jouw geleerdheid en onthechting niet het minst onder de indruk zullen zijn. Zij zullen jou nooit beschouwen als sannyasa; jij bent geen Brahman van geboorte. (...) Misschien zul je in die mate groeien tot een spiritueel formaat dat sommigen je nu niet zullen accepteren, maar later wel. Maar zeer velen zullen je nooit accepteren, zelfs al was je de incarnatie van Adiguru. Geef daar niet teveel om, ook wanneer het je kwetst. Stel een criterium vast voor je zelf, het minimum criterium van de Schriften. Wat is het minimum criterium? ‘Verloochend hebbend het verlangen naar rijkdom, naar kinderen, de vrees voor sociale smaad en de liefde voor sociaal bijval, zullen zij erop uittrekken en hun voedsel bedelen’. Dit is het minimum criterium. Zolang je voelt dat je voldoet aan dit criterium, ben je een sannyasi. Zo niet, dan ben je geen sannyasi, zelfs al was je geboren uit een Namuthiri vader en een Nambuthiri moeder. Ga nu en ga liggen en wees gereed voor middernacht. Probeer te slapen – want de Brahmacari zal vannacht sterven – het is je laatste slaap ...als brahmacari,’ voegde hij toe met een glimlach.
(...)
De swami vroeg me op te staan. Ik volgde hem naar een ander kleiner platform dat ik nog niet had gezien. Hier was een kleine stapel hout, nog niet in brand gestoken. Ik werd gevraagd hierop te gaan liggen. De swami kwam dichterbij met een brandhout en een smeulend kooltje. Hij raakte mijn lichaam op zeven plaatsen. Symbolisch werd de stapel in brand gestoken. Symbolisch was ik nu gecremeerd. Toen stond ik op en deed mijn eigen begrafenisritueel met de mantras die gezongen worden door de levenden voor de dode. Ik was nu dood, hoewel mijn lichaam leefde. Dat betekent: wanneer de sannyasi ‘ik’ zegt, bedoelt hij niet zijn lichaam, niet zijn zintuigen, niet zijn geest, niet zijn intellect. ‘Ik’ betekent de kosmische geest, het Brahman en het is met Dit waarmee hij zich van nu af aan identificeert. Dit is het enige verschil tussen monnik en leek. De leek is ook Brahman en dat geldt voor alle leven. De monnik is ook Brahman, maar de monnik is er zich bewust van, de sannyasi is zich bewust van niets anders. Of, ten minste hij zou zich van niets anders bewust moeten zijn.
(...)
Swami Vivananda gaf me de okerkleurige pij, die ik meteen aandeed, ‘Victorie aan jou, THUISLOZE GELUKZALIGHEID, victorie, Meester, Agehananda Bharati, wees een licht voor de drie werelden’, sprak hij luid en duidelijk. Dit was de naam die hij voor mij gekozen had – en hij moest weten waarom. Gelukzaligheid door thuisloosheid, gelukzaligheid dat is thuisloosheid, gelukzaligheid wanneer er geen thuis is – de Sanskriet samenstelling a+ geha+ ananda dekt alle betekenis.
Ik mediteerde op het dak van de Annapurna tempel gedurende de volgende zeven dagen en op het crematieterrein aan de Manikarnika ghat gedurende de zes nachten daartussen – zittende dertig yards van de plek waar ik was gestorven. Dat is het uiterlijke crematieterrein; dat moet overgebracht worden in de geest – de geest erkent het primaat van de dood. Het fysieke crematorium is slechts een symbool voor het innerlijke. Zonder het innerlijke is het fysieke crematorium van geen betekenis – zonder de innerlijke crematie is het als een horrorfilm. Als een materiële locatie is de crematiegrond een klucht als alle begraafplaatsen, maar ingelicht door het overbrengen naar een object van meditatie over het inhoudsloze verdwijnen, als ook tot een gelijkenis geworden voor de geest waarin de verlangens zijn opgebrand, is het een zaak van geheiligde schoonheid en grote zuiverheid.
De dood onderricht het leven
Leven en dood zijn onlosmakelijk verbonden. Elk moment doordringen zij elkaar. Hun voortdurende samenwerking is elk ogenblik zichtbaar. Het toont zich in de verandering. Niets blijft hetzelfde. Maar de Unsui ziet meer dan hun onderlinge afhankelijkheid. Hij of zij erkent het primaat van de dood. De dood is de voornaamste leraar. De dood onderricht het leven met de angst die hij oproept, met zijn huiveringwekkende sfeer van een duister niets. De dood onderwijst met zijn altijd aanwezige, zij het soms heimelijk, onderstroom van onzekerheid, niet weten waar en wanneer het gebeurt. De dood leert het nemen van afscheid. De dood onderricht de thuisloosheid. Maar door wonderbaarlijke ommekeer, zonder enige verdienste van mijn kant, zonder dat ik bij machte ben dit te bewerkstelligen, wordt diezelfde dood een geschenk, een openbaring van schoonheid en gelukzaligheid. Het besef van de dood geeft aanleiding tot zachtmoedigheid, vergevingsgezindheid, zorgzaamheid. En hoewel de dood hard kan toeslaan, is hij voor de Unsui een fluisterend gevoel, een lieflijke stem, die aanspoort tot aanvaarden en verdragen van wat onaanvaardbaar en onverdraaglijk is.
Japan is wel eens genoemd ‘een cultuur van de dood’. Hoewel in de kunst en literatuur de natuur vol eerbied en ontzag aanwezig is, beleven Japanners vergankelijkheid met een bijzonder ‘sentiment’, treurig, gelaten en vol bewondering. Zeer bewust ondergaan zij de seizoenen. Begin april gaan ze en masse naar de parken om de kersenbloesems te bewonderen. Zij wandelen tussen de bloeiende bomen met hun karakteristieke Oooh’s en Aaah’s. Terwijl al na enkele dagen miljoenen rossige, witte bloemblaadjes neerdalen, zitten hele families vrolijk te picknicken. De saké vloeit overvloedig. Zij vieren de kortstondige kleurenpracht van vergankelijkheid.
Memorial service
De doden blijven in Japan lid van de gemeenschap. Na de crematie wordt de urn bijgezet op het kerkhof van de tempel waartoe de familie behoort, terwijl een gedeelte van de as geplaatst wordt op het huisaltaar. Want men gelooft dat de zielen van de overlevenden boven de woningen zweven en toekijken hoe de nabestaanden voortleven. Hun bemoeienis wordt enigszins gevreesd. Om hen te behagen wordt er rijst, drank en vruchten op het altaar gelegd. Na enige tijd verdwijnen de doden. Niemand weet waarheen. Maar tot in lengte van jaren gaat de familie naar de tempel voor een ‘memorial service’.
Japan kent rondom de dood een bijzondere literaire traditie: het schrijven van een doodsgedicht vlak voor het sterven. Samurais deden dit. Voordat zij de hand aan zichzelf sloegen, schreven zij enkele regels, waarin zij hun loyaliteit aan hun heer en meester op papier nog eenmaal bevestigden. Minnaars en minnaressen schreven een afscheidsgedicht, treurend en rouwend om hun definitieve onbereikbaarheid. En zenmonniken volgden deze traditie. Ook zij schreven op de dag vóór hun sterven een gedicht, vaak binnen de beperkende regels van ranka of haiku. Ze bevatten allusies op hun naam of het seizoen. Dikwijls verwijzen zij naar de boeddhistische leer over sunyata, over de tijdelijkheid of de absurditeit van het leven. Er zijn toespelingen op regels uit een sutra. Een voorbeeld van een stervensgedicht, geschreven door Tosotsu:
Ik ben klaar met de onwetende en de wijze.
Ik ben geen held.
Mijn weg naar Nirwana is sereen en vredig.
Tosotsu begon net enige bekendheid te krijgen toen hij kwam te overlijden. Hij is bekend vanwege koan 47 uit de Mumonkan. Hij hield zijn leerling drie hindernissen voor: Als je met alle ijver en inspanning op zoek bent naar je ware natuur, waar is dan je ware natuur? Je ware aard leert je vrij te zijn om te leven en vrij om te sterven. Als je de laatste adem uitblaast, hoe kan je vrij zijn van leven en dood? En als je vrij bent van leven en dood, dan weet je waar je na de dood heengaat. Waarheen? Elke zenstudent raad ik aan tenminste voor enige tijd met deze koan te werken.
Tosotsu ziet het einde als het ophouden van zijn strijd met wijsheid en onwetendheid, met verlichting en illusie, met samsara en nirwana. Het wordt in ieder geval rustig en kalm.
Takuan Soho stierf op de elfde dag van de twaalfde maand, 1645. Hij schreef zijn afscheidsvers met één karakter, één woord:
Takuan was buitengewoon. Hij was geleerde, schilder, dichter, nauw verbonden met het hof en bewonderd zowel door de hogere klasse als door het volk. Hij weigerde iemand als zijn leerling te beschouwen, want hij zag zichzelf niet als leraar. Op zevenendertig jarige leeftijd werd hij benoemd tot hoofdmonnik van Daitokuji in Kyoto. Maar hij had zo’n afkeer van macht en autoriteit, dat hij de tempel na drie dagen verliet. Hij weigerde eretitels. Vanwege ongehoorzaamheid aan de shogun, werd hij verbannen naar een ver afgelegen gebied. Toen de verbanning werd opgeheven, bedankte hij om terug te keren. Hij prefereerde de bergen boven ‘het vuil en de drukte van de stad Edo’.
Op zijn sterfbed gelegen weigerde hij eerst een doodsgedicht te schrijven. Omdat de omstanders bleven aandringen, nam hij het penseel en schreef het karakter ‘droom’. Toen hij klaars was, legde hij het penseel neer en stierf. Takuan had gevraagd zijn lichaam te verbranden op een berg, geen begrafenisceremonie te houden en geen graftombe voor hem op te richten.
Met het karakter droom, verwees hij ook naar de laatste regels van de Diamant Sutra:
Als een illusie, als rijp, als een zeepbel
Als een droom, als een bliksemflits en als een wolk –
zo moet het geconditioneerde gezien worden
De gewoonte een doodsvers te schrijven, ondervond ook kritiek. Sommigen zagen het als een te pompeus afscheid, waarbij de stervende dichter wilde laten zie hoe heldhaftig en onbevreesd hij de dood tegemoet trad. Laten we zeggen: met iets te veel ego.
Basho, een van de grootste dichters van Japan, altijd op pelgrimstocht, werd onderweg ernstig ziek. Zijn leerlingen bedelden om enkele regels van afscheid. Maar hij antwoordde, dat elk van zijn gedichten een doodsgedicht kon zijn. Toch schreef hij op de achtste dag van de tiende maand in de nabijheid van zijn leerlingen dit gedicht:
Mijn droom zwerft rond
Over verdorde velden
Vier dagen later overleed hij.
Dat niet alle zenmeesters zingend en heldhaftig de dood in gingen, blijkt uit de verhalen. Een meester lag op zijn sterfbed en schreeuwde en gilde het uit van de angst. Zijn hoofdmonnik die hem verzorgde, zei: ’Maar meester, twee jaar geleden leerde U ons nog dat we voor de dood niet bang moeten zijn’. Zijn leraar antwoordde: ‘Had ik toen gelijk of heb ik het nu’?
Vlak voor zijn dood, gevraagd een gedicht te schrijven, weigerde Ikkyu, fel protesterend: ‘Ik wil niet sterven!’ En toen Sengai, een groot schilder en tijdens zijn leven reeds een beroemd zenmeester, door een leerling gevraagd werd of hij nog iets te zeggen had bij zijn heengaan, riep hij : ‘Ik wil niet dood!’ Zijn leerlingen die dit hoorden, waren stomverbaasd en vroegen: ‘Wat zegt U daar?’ En Sengai zei: ‘Ik wil echt niet dood!’ In zen is er niet één juiste manier van sterven. Zen geeft alleen een dringend, spiritueel advies: sterf aan dit leven, sterf de grote dood.
Mijn doodsgedicht
Laat ik ook maar een doodsgedicht schrijven – vóór het te laat is:
naar de andere oever afgereisd
het Nirwana heb betreden
welkom geheten in Amida’s Paradijs
als wolk boven alle wolken drijf
een ster die in het donker staat te stralen
…
Geloof ze niet
ik lig
doodstil
hier
ben niet thuis
Bron:
- Swami Agehananda Bharati, The Ochre Robe, Ross-Erikson, Santa Barbara, 1980, p. 152/154.
- Japanese Death Poems, written by zen monks and haiku poets on the verge on death, compiled with an introduction and commentary by Yoel Hoffmann, Tuttle Publishing, Boston/Tokyo, 1986.