Blinde man

Een oude, blinde man met een blindenstok zoekt tastend zijn weg naar huis. Iemand pakt zijn blindenstok af, draait hem vijf maal in de rondte, zodat hij flink dizzy is en geeft hem dan een duw zodat hij op de grond valt. Dan zegt hij: “Zo, probeer nu de weg naar huis nog maar eens te vinden.”

Dit is wat koans doen.

Ik hoor iemand zeggen: weer zo’n wreed verhaal waar de Zen traditie vol mee zit, net als de kat die door midden wordt gehakt. Ik herinner me de sprookjes uit mijn jeugd: grootmoeder wordt opgegeten door de wolf, de buik van de wolf wordt open gesneden. Wrede verhalen waar de gebroeders Grimm vol mee zitten. Koans zijn verhalen, mythes, sprookjes zo je wilt. Ze hebben  ons iets te vertellen.

Terug naar de oude blinde man. Dat ben ik natuurlijk, geestelijk blind, niet in staat mijn ware (Boeddha) aard te zien. Ik hoop dat de Zenmeester met zijn koans het één en ander voor mij duidelijk kan maken. Maar dat is niet wat koans doen, zegt dit verhaal. De koans zetten het niet voor mij op een rijtje, zodat ik daarna kan zeggen: “Oh ja, ik snap het.” Integendeel, ze halen al mijn pogingen om het te begrijpen onderuit. Ik blijf achter met het gevoel: nu snap ik er helemaal niets meer van. En dat was de bedoeling. Mijn begrippen, concepten en theorieën worden mij, ogenschijnlijk wreed, uit handen geslagen; mijn blindenstok wordt mij afgenomen. Mijn gedachten tollen door mijn hoofd en ik word er dizzy van, maar ze brengen geen oplossing. Ik voel mij hopeloos en terneergeslagen.

Als ik met lege handen en ‘niet weten’ achter blijf is er plaats voor iets anders: een weten van het hart, een helder zien. Opeens ‘zie’ ik de koan, word ik één met de figuren in het verhaal. Doorzie ik het spel en de humor.

Mijn dagelijks leven zit vol met koans, gebeurtenissen waarvan ik denk: nu begrijp ik er helemaal niets meer van. Wat moet ik hiermee? Al mijn concepten, begrippen en theorieën schieten tekort. Ik krijg geen controle over de situatie. Dan helpt het misschien als ik al wat geoefend heb, dat ik weet hoe het is om met lege handen te staan en het niet te weten. En dat ik een beroep kan doen op iets anders, een weten van het hart, een groot vertrouwen. Van waaruit ik mijzelf dingen hoor zeggen en dingen zie doen, die ik nooit had kunnen bedenken. Heer Ollie B. Bommel zegt dan, nadat hij, zijns ondanks, weer een heldendaad verricht heeft: “Ik wist niet dat ik het in mij had.”

Meindert Seiju